Tweede Wereldoorlog

Bij ons in Auschwitz – Arnon Grunberg.

Dit boek bevat getuigenissen van mensen die, op één na, Auschwitz overleeft hebben. Zalmen Gradowksi werd in Auschwitz vermoord, maar verborg zijn werk.

Het boek begint met stukken die gaan over de aankomst, de selectie en het vermoorden van, een groot deel,  de gevangenen.

Het uitladen van aangekomen treinen is het werk van gevangenen. De nazi’s probeerden de kampen zoveel mogelijk zelfvoorzienend te laten draaien. 

Uit verschillende verhalen wordt duidelijk dat veel mensen geen idee hadden van wat ze te wachten stond. Een vrouw van wie de parasol uit de handen wordt getrokken zegt: “Meneer, meneer, dat is tegen de zon, ik kan niet….”

De getuigenissen zijn regelmatig zo gruwelijk dat je even moet wachten, verwerken, voor je verder kunt lezen. In het stuk van Tadeusz Borowski lezen we dat een ss-man na dat alle mensen uit een wagon zijn gejaagd, naar binnen kijkt en de gevangen die belast zijn met het verder leegmaken beveelt de wagon schoon te maken.

‘We springen naar binnen. Her en der verspreid in de hoeken te midden van mensendrek en verloren horloges, liggen verstikte, vertrapte baby’s, naakte monstertjes met reusachtig grote hoofden en uitgezette buikjes. Ze worden weggedragen als kuikens, een paar tegelijk in elke hand’.

“Breng ze niet naar de auto. Geef ze aan de vrouwen”, zegt de ss-man. “Neem die baby’s mee, in godsnaam,” barst ik uit, want de vrouwen vluchten in ontzetting weg. Vreemd overbodig valt hier Gods naam.’

Even verder verwondert Borowski zich over zijn gevoelens, er komt een onbegrijpelijke woede in hem op tegen de door de Duitsers aangevoerde mensen, omdat hij door hen hier moet zijn. Hij heeft helemaal geen medelijden met ze. Dat ze naar de gaskamer gaan. De aarde mag ze allemaal verzwelgen, hij zou ze met zijn vuisten te lijf willen gaan.

Een kampgenoot verzekert hem dat dit het gevolg is van vermoeidheid. Je komt in opstand, en woede laat zich het gemakkelijkst koelen op zwakkeren.

Dit is een interessante gedachtenwisseling, de vraag hoe mensen in staat zijn tot zo veel kwaad hoort bij gedachten over de concentratiekampen en Borowski schrikt van zijn eigen gedachten.

Een heel ander verslag is dat van Imre Kertész uit Hongarije. Deze jongen van 14 jaar heeft zich aangemeld als vrijwilliger om voor de Duitsers te werken. Hij moet overigens wel volhouden dat hij 16 is, anders zal hij ook direct vergast worden. Als hij de gevangenen ziet die de wagons leeg moeten halen denkt hij: ‘De gezichten van de gevangenen waren niet bepaald vertrouwwekkend: uitstaande oren, vooruitstekende neuzen en kleine diepliggende ogen, die sluw glansden. Ze zagen er in alle opzichten als Joden uit en ik vond het maar verdachte en vreemdsoortige lieden’. Dit fragment laat zien hoe geindoctrineerd deze jongen was, en hij was vanzelfsprekend niet de enige. Dat hij tot wreedheden in staat is wordt direct duidelijk.

Na alle ellende die we tot nu toe gelezen hebben is het een vreemde ervaring om het stuk van Kertész te lezen, hij vertelt enthousiast over alles  wat hij ziet.

Eén van de getuigen is de grootmoeder van samensteller Arnon Grunberg, Hannelore Grünberg-Klein. Zij schrijft helder, in mooie zinnen. Deze Hannelore heeft veel verantwoording gekregen, haar vader is samen met enkele duizende mannen in september 1944 al naar Auschwitz getransporteerd en na aankomst vergast. Moeder is daarna nauwelijks aanspreekbaar. Moeder en Hannelore worden een week na hun man en vader op transport gezet, dit in het kader van Familie-vereniging.

Aangrijpend is het fragment dat handelt over de selectie en het moorden. ‘Toen mama links ingedeeld werd en ik achter haar aan wilde lopen, wees de ss-officier mij naar rechts. Ik durfde te vragen:”Da geht meine Mutter, darf ich auch mitgehen?’ Hij antwoordde:” WIe alt bist du?’ ik weifelde één seconde en zei toen: “Ich bin siebzehn Jahte alt.’ ‘Dan gehe dorthin’, en hij wees naar rechts, ‘und deine Mutter siesht du auch bald wieder.’ Mama had dit gesprek niet kunnen volgen, ze was als in een droom doorgelopen en had zich niet meer omgedraaid. Willoos als een slaapwandelaarster liep zij met de anderen mee. Niet één keer draaide mama zich om en ik keek haar na en wist niet dat ik haar voor de laatste keer had gezien. Mama was eenenveertig jaar oud toen zij vergast werd.’

Zo direct opgeschreven, zo indringend! 

De moeder loopt willoos als een slaapwandelaarster, in het boek wordt vaker aandacht geschonken aan dit ‘willoze’. Hoe kwam dit tot stand?, en wanneer? Soms al direct bij aankomst, anders gedurende het verblijf.

Primo Levi:’Zo stierf Emilia, drie jaar oud; omdat het de Duitsers klaarblijkelijk een historische noodzaak leek de kinderen van de Joden dood te maken.’

In het boek Los van god van schrijft auteur Richard Dawkins over het uitroeien van volkeren. In het Blog ga ik hier verder op in. 

In de eerste getuigenis, van Tadeusz Borowski, kijken we vanuit het standpunt van gevangenen die opdracht hebben de wagons leeg te halen. In het stuk van Primo Levi, blz. 88 en verder, worden deze mensen vanuit het oogpunt van net aangekomen mensen beschreven. Ook Elie Wiesel, blz. 100 en verder, beschrijft het . Hij ziet ze als ‘eigenaardige wezens in gestreepte jasjes en zwarte broeken.’

Regelmatig wordt God genoemd. Na de oorlog werd over de vraag ‘Kun je na Auschwitz nog in God geloven? veel geschreven en gediscusieerd. Elie Wiesel schrijft dat de mensen in de trein gerust gesteld worden, er zou niets ergs met ze gebeuren. ‘Ons vertrouwen steeg met sprongen. Plotseling waren we bevrijd van alle angsten van de vorige nachten. We dankten God.’ 

Al na de eerste nacht in het kamp is alles duidelijk, Wiesel somt zaken op die hij nooit zal vergeten, blz. 105, daaronder: ‘Nooit zal ik die vlammen vergeten die mijn geloof voorgoed verteerden.’ ‘Nooit zal ik die ogenblikken vergeten die mijn God en mijn ziel vermoordden, en mijn dromen in as veranderden.’

Het verhaal van Wielaw Kielar, door Grunberg de titel  ‘De plank’ gegeven, is opnieuw  een getuigenis die je na het lezen dwingt om even te stoppen, een onvoorstelbaar gruwelijk stuk.

Ook Kielar brengt God ter sprake, hij is dankbaar dat zijn God het hem vergund tot de kleine groep van de door het lot uitverkorenen te behoren die in gunstigere omstandigheden kunnen leven.  Ik vraag mij af of Wieslaw dacht dat God andere mensen bewust een ander lot toe bedeelde. Op basis waarvan?, wat is dat voor God?

Verderop schrijft Wieslaw dat hij door het zien van het hele vergassingsgebeuren iedere keer weer een schok kreeg, een schok zo groot dat je het geloof in alles, zelfs in God verloor. ‘Als Hij zou bestaan, en in dat geloof ben ik groot gebracht’, schrijft Wieslaw, ‘hoe kon Hij die moorden op weerloze mensen toestaan?’

Miklos Nyiszli: ‘Wiens wil is het dat er zo’n serie van verschrikkingen over ons ellendige volk wordt uitgestort? Gods wil? Als dat zo is, dan moet Hij zich ondertussen ook schamen!’ 

Bij mij komen bij boeken als deze steeds dezelfde vragen op:  hoe kunnen mensen tot beulen  verworden?, hoe kun je nog geloven in een God?, waarom wil iemand lezen over deze verschrikkingen? Wanneer je je in deze vragen wilt verdiepen kun je alle passages waarin ze aan de orde komen noteren en na elkaar lezen.  Primo Levi, bijvoorbeeld, ziet de kampen niet in de laatste plaats als een reusachtig biologisch en sociaal experiment.  Hij komt tot de conclusie dat dringende nood en lichamelijke ontberingen veel sociale instincten en gewoonten tot zwijgen brengen.

Wat moeten wij. zo’n 80 jaar later, met al deze verschrikkelijke herinneringen?  Een mogelijk antwoord komt van Gradowski die schrijft: ‘Moge de toekomst op grond van mijn aantekeningen een vonnis vellen en moge de mensheid zich door mijn aantekeningen tenminste enigszins rekenschap geven van de tragische wereld waarin wij hebben geleefd. (Blz. 270).                                                    

Paul Steinberg, dan 17, schrijft over het veranderen in beulen in het hoofdstuk ‘De klap in het gezicht’. Hij moet zorgen dat de mensen ‘s ochtends uit bed komeb. Als hij bij het bed staat van een oude poolse jood, die stervende is, wordt hij boos dat de man niet uit bed komt en hem zelfs waarschijnlijk honend tegenspreekt. Steinberg wordt woedend en heft zijn hand op om de man een klap in het gezicht te geven, maar hij houdt zich op het laatste moment in. Hij schrikt van zichzelf: ‘In een fractie van een seconde heb ik de afgrond gezien en gepeild.’ Steinberg heeft zijn hele leven last gehad van wat hij wilde gaan doen.  Hij schrijft: ‘De Rode Khmers hebben hun eigen broers en zusters afgemaakt. Sommige dienstplichtigen hebben in Algerije gemarteld. De Hutu’s hebben de Tutsi’s met hun kapmes bewerkt. In dit concert heb ik mijn partij meegeblazen.’ 

Filip Müller: ‘Er was maar één manier om verder te leven: je onderwerpen en elk bevel uitvoeren. Alleen met die instelling kon een mens het gruwelijke handwerk in het crematorium in Auschwitz verrichten.’ 

Een deel van het boek gaat over de Sonderkommado’s.  De rol van de ‘speciale kommando’s’ is bijzonder omdat ze , zoals bekend, uit gevangenen bestond. In zijn inleiding schrijft Grunberg dat wij geen oordeel mogen en kunnen vellen over het Sonderkommando. Grunberg schrijft dat de ‘medewerking’ van de gevangenen met de ergste terreur werd afgedwongen. Er was sprake van ‘morele vernietiging’. In Auschwitz werden mensen niet alleen fysiek, maar ook moreel vernietigd.

Kielar zegt hierover: ‘Zij die deel uitmaakten van het Sonderkommando waren geen mensen meer. Ze werden beroofd van alle menselijke gevoelens die samen met hun liefsten en met die hun het dierbaarst waren, werden verbrand.’

Het Sonnderkomando deel bevat enkele duidelijke beschouwingen van onder meer Primo Levi, Zalmen Gradowski en Wieslaw Kielar. 

Na het lezen van het stuk, ‘Dochtertje’, van Filip Müller wilde ik het boek weg leggen, en dat deed ik in eerste instantie ook. Het verhaal is zo weerzinwekkend dat ik van plan was om het boek pas na een paar dagen verder te lezen.  Na wat nadenken besloot ik toch door te gaan, de luxe om me een paar dagen terug te trekken vond ik niet passen bij het onderwerp. Dit is geen boek waar je door heen raast en ik ging vanaf nu nog langzamer lezen om alles goed op te nemen, door te laten dringen en verwerken.

Er is één keer een opstand in Auschwitz geweest, Filip Müller schrijft hier uitgebreid over. 

In het laatste deel ‘ Schuld, schaamte, wrok en verlangen’ kijken gevangenen terug. Ook hier weer enkele scherpe analyses. Zoals van Primo Levi die uitlegt dat onrecht niet verzoent kan worden met menselijke gerechtigheid. Onrecht is onherstelbaar.

Bijzonder is ook het stuk van Paul Steinberg. Hij heeft vijftig jaar gewacht voor hij over Auschwitz ging schrijven. Hij vindt vijftig jaar een aanvaarbare tijdspanne, ook omdat de natuur hem vroeg of laat een halt zal toeroepen. Een verslag over het effect van Auschwitz op de rest van zijn leven, Auschwitz heeft de rest van zijn leven bepaald.  

Van Jean Améry is een lang stuk opgenomen. Het is een ontnuchterend en soms cynisch stuk.  Zo schrijft hij dat direct na de oorlog, toen de massagraven van Joden ontdekt werden het antisemitisme al weer op dook in landen als Polen, Oekraïne, Frankrijk, Engeland en zelfs in Nederland, dat voor de oorlog zo goed als geen antsemitisme had gekend, werd het woord ‘jodenprobleem’ gebruikt. Améry vervolgt keihard met: ‘Terwijl er nog nauwelijks Joden woonden.’ 

‘Ik verlies elke dag weer mijn vertrouwen in de wereld. De buurvrouw groet me vriendelijk: “Bonjour, monsieur’. Ik licht mijn hoed: “Bonjour, madame.” Maar madame en monsieur zijn door interstellaire afstanden van elkaar gescheiden, want madame heeft gisteren haar hoofd afgewend toen men monsieur wegleidde.”

Grunberg heeft een uitstekend boek samengesteld, het is echter een zwaar boek. Het is ook een boek waarin antwoorden worden gezocht, het gaat niet alleen om geschiedschrijving.

Het feit dat het hele boek gevuld is met getuigenissen maakt het waardevol en aangrijpend.

Bij ons in Auschwitz – getuigenissen.

Arnon Grunberg.

Uitgeverij: Querido.

2020

Laat een antwoord achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *