Indonesië,  Nederland

Dagboek Indonesië 1946/1949 – Jan Boonstra

Aan de overkant van de kali zagen we een schaduw. “Ja,” zegt de Korporaal, “daar ligt iemand.” Maar hij durfde zelf niet over de brug te gaan, bang dat als ’t iemand was wij hem in de rug zouden schieten. Toen legde een van die jongens aan en loste het genadeschot. “Zo, die is er geweest,” zei hij. Toen gingen wij het bruggetje over. Laat ’t nu de schaduw van een paaltje zijn geweest, wat wij voor een man aanzagen…..wat een leger!!

Dienstplichtig infanteriesoldaat Jan Boonstra werd in 1946 uitgezonden naar Nederlands-Indië, gedurende zijn verblijf hield hij een dagboek bij, dat nu, aagevuld, door zijn zoon Wil Boonstra, met gegevens over de nationale en internationale politieke ontwikkelingen in boekvorm is verschenen.

De meer dan honderduizend soldaten werden naar Nederlands-Indië gezonden met het als rechtvaardiging verzonnen doel: ‘het herstel van recht en veiligheid en vernieuwing in vrij overleg’. De Nederlandse regering had echter een heel ander doel: de economisch zo belangrijke kolonie mocht niet verloren gaan. Het ‘herstellen van recht en veiligheid’ bleek al snel een guerillaoorlog te zijn, achter iedere boom kon een sluipschutter zitten, er lagen bermbommen, hinderlagen en opgebouwde wegversperringen. Wanneer de soldaten de wegversperingen op wilden ruimen werden ze vanuit de bossen beschoten.

Op de boot: ‘Ik heb nog niet gegeten. Toen we moesten eten was ik op ’t bovenste dek want ik kon het niet meer uithouden in het ruim. Ik heb eens flink uitgehuild en nu gaat het weer wat beter. Het was me allemaal teveel geworden en ik heb zo’n heimwee. Ik was zo wanhopig en alleen!’ Het is goed te bedenken dat de meeste mannen nog nooit buiten hun provincie waren geweest.

In het boek staat een krantenartikel uit 1946, afkomstig uit een Limburgse krant, waarin verslag wordt gedaan van het vertrek van de lichting waartoe Jan Boonstra behoorde. Er wordt in bloemrijke taal gesproken over ‘deze prachtige kerels.’ Ik moest bij deze woorden denken aan ‘de helden van de zorg’, mooie woorden waar je verder niets voor koopt. Erg prachtig waren de kerels overigens niet, we lezen onder meer dat ze van elkaar stalen en dat de militaire politie de soldaten van hun woonplaats naar de boot moesten begeleiden omdat er anders mannen van door gingen. 

Het boek bevat schokkende en bijzondere details. Bijzonder is bijvoorbeeld wat Boonstra op 5 november, nog steeds aan boord, schrijft: ‘Van half 5 tot half 6 hadden we theorie over de Indische Vrouw en over malaria; het was heel interessant.’ Ik ben benieuwd naar de inhoud van de les over de ‘Indische Vrouw.’ 

Soldaat Boonstra zakt regelmatig door zijn bed; slechte kwaliteit. De aantekening: ‘Ik ben ook weer eens door mijn bed gezakt.’, wordt langzaamaan een ‘running gag’, ware het niet dat de soldaten vaak fysiek flink afgebeuld werden en hun slaap hard nodig hadden.

Boonstra is een kind van zijn tijd, hij heeft het over ‘zwartjes’ en iedereen, buiten de Nederlandse militairen, die in Indië gewapend is is een extremist. 

Het verblijf in Indië is erg zwaar. Boonstra heeft last van heimwee, van de hitte, en van de zware patrouilles. De soldaten zijn het slachtoffer van een grote hoeveelheid aan ziekten en ongemakken, Boonstra krijgt onder meer: vlooien en luizen, typhus, cholera, malaria, zware verkoudheid, dysentrie, hoge koortsmet als gevolg kapotte lippen, krampen, keelontsteking, keelklachten die verholpen werden door het verwijderen van de amandelen, oogontsteking en ringwormen onder de huid – in het gezicht. Verder wordt hij opgenomen omdat hij een tekort heeft aan rode bloedlichaampjes, remedie: goed eten en rusten. Vanuit Nederland bereikt hem het bericht dat de baby van zijn zus is overleden, het spijt Boonstra enorm dat hij de begrafenis niet kan bijwonen, hij kan zijn zus niet steunen en tot slot verzucht hij dat hij het meisje nooit gezien heeft.

Naar mate de militairen langer in Indië zijn wordt hen te kennen gegeven dat ze harder op moeten treden, er moeten vorderingen worden gemaakt, ze zijn er niet ‘om de bevolking te helpen’. Men gaat strenger op treden, wanneer een dorp verdacht wordt van het verbergen van extremisten worden alle huizen plat gebrand, ‘We moeten wel zo optreden om de bevolking te laten voelen dat ook wij streng kunnen optreden.’ 

Monument in mijn woonplaats Noordwijk.

Uiteindelijk blijken de acties van de Nederlandse militairen volslagen zinloos geweest te zijn, Boonstra verzucht tegen het eind van zijn verblijf dan ook: ‘Waarvooor zijn daar zoveel jongens voor gevallen en verminkt!’

Het boek geeft een bijzonder beeld van de ‘Politionele acties’ omdat we alles zien door de ogen van een soldaat, iemand die niet op de hoogte was van alles wat achter de schermen beslist werd en niet de ware reden van zijn aanwezigheid in Indië wist. Boonstra had bijvoorbeeld verwacht dat de Indische bevolking blij zou zijn met de komst van de Nederlandse militairen, er zou ten slotte voor orde en veiligheid gezorgd worden, dat de bevolking veelal vijandig tegenover de kolonisator stond viel hem tegen.

Dagboek Indonesië  1946-1949

Jan Boonstra / Wil Boonstra

2021

Aspekt

Laat een antwoord achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *